Gáán!
De Nederlandse taal heeft geen aparte werkwoordsvorm voor de toekomende tijd, zoals bijvoorbeeld het Frans wel heeft. Net zo als het Engels ('will') voegen wij meestal een werkwoord toe: 'gaan' of 'zullen'. Dat is niet per se nodig om aan te geven dat iets in de toekomst gebeurt, want een tijdsaanduiding werkt ook. En soms heb je helemaal geen extra woorden nodig, omdat uit de betekenis al blijkt dat de handeling in de toekomst ligt. Dat het niet 'nu' is.
Kijk:
1 Ik zal morgen naar Bunschoten fietsen.
2 Ik ga morgen naar Bunschoten fietsen.
3 Ik fiets morgen naar Bunschoten.
4 Het duurt nog een uur voordat we zullen vertrekken.
5 Het duurt nog een uur voordat we gaan vertrekken.
6 We vertrekken over een uur.
7 We vertrekken nog niet.
8 We vertrekken.
Er is wel wat verschil tussen zin 1 en 2. Zin 1 klinkt alsof de 'ik' zich opoffert door morgen naar Bunschoten te fietsen, terwijl zin 2 suggereert dat de 'ik' zich dat heeft voorgenomen en er zich misschien zelfs op verheugt.
Zin 3 klinkt het feitelijkst van deze drie. Maar laat je de tijdsaanduiding weg, dan is de zin alleen een goed antwoord op vragen als 'Wat ben je aan het doen?' of 'Hoe ga jij naar je werk?' ('Ik fiets naar Bunschoten en daar pikt een collega mij op van de carpoolplaats.')
Tussen zin 4 en 5 is geen betekenisverschil. 'gaan' en 'zullen' kunnen allebei weg. Ze verschillen dan niet met zin 6 die alleen een tijdsaanduiding heeft. Ook in zin 7 staat een tijdsaanduiding, al is die onbepaald.
Alleen bij zin 8 zou je kunnen twijfelen. Maar wie zegt: 'We vertrekken', zegt dat meestal niet op het moment dat er al beweging is. Het is een startsein. De 'handeling' ligt toch in de toekomst, al is die nabij.
In andere gevallen hebben we 'gaan' of de tijdsaanduiding wel nodig. 'Ik ga in Groningen studeren' betekent iets anders dan 'Ik studeer in Groningen'. Schrijf of zeg je 'Ik studeer volgend jaar in Groningen', dan weet de ander wel dat het de toekomst betreft. 'zullen' past hier trouwens niet.
'gaan' is een bijzonder werkwoord. De meest gewone betekenis is bewegen. 'Hij gaat naar school' heeft 'gaan' als zelfstandig werkwoord, bij 'hij gaat zwemmen' is het gecombineerd met een werkwoord dat een actieve handeling aangeeft. Daarnaast geeft het 'begin' aan: 'het gaat regenen'. En die toekomst, dus.
Je kunt 'gaan' heel vaak gebruiken. En dat doen we dus ook steeds meer. Ook met werkwoorden die niet te maken hebben met bewegen of handelen. In België kon je altijd al zeggen:
9 Jij gaat mij beloven dat je deze zak chips niet helemaal opeet.
10 Ga je wel genoeg geld hebben om deze vakantie te betalen?
11 Ga je een nieuw rijbewijs moeten aanvragen?
Deze zinnen klinken Nederlanders toch nog vreemd in de oren, vooral 10 en 11. Maar wat vind jij van:
Ik ga ermee bezig!
Als je verder leest, ga je ontdekken dat …
Dat ga je niet leuk vinden!